4.Lijf ende goed al te samen
Heb ick u niet verschoont,
Mijn Broeders, hooch van Namen,
Hebbent u oock vertoont:
Graef Adolff is ghebleven,
In Vrieslandt in den Slach,
Sijn siel int eewich leven
Verwacht den jonghsten dach
1.Wilhelmus van Nassouwe
Ben ick van Duytschen Bloedt,
Den Vaderland ghetrouwe
Blijf ick tot inden doet;
Een Prince van Orangien
Ben ick vry onverveert.
Den Coninck van Hispangien
Heb ick altijt gheeert.
2. In Godes vrees te leven
Heb ick altijt betracht,
Daerom ben ick verdreven
Om Land, om Luyd ghebracht:
Maer Godt sal my regeren
Als een goet Instrument,
Dat ick sal wederkeeren
In mijnen Regiment.
3.Lijdt U, mijn Ondersaten,
Die oprecht zijn van aert,
Godt sal u niet verlaten
Al zijt ghy nu beswaert:
Die vroom begheert te leven,
Bidt Godt nacht ende dach.
Dat Hy my cracht wil gheven
Dat ick u helpen mach.
het Wilhelmus
Een volkslied is een lied dat een land symbolisch vertegenwoordigt. In Nederland is het 'Wilhelmus van Nassouwe' het officiële volkslied sinds 1932. Tot die tijd was het 'Wien Neêrlands Bloed' het officiële volkslied van het Koninkrijk der Nederlanden. Het Wilhelmus is wel eerder ontstaan dan het 'Wien Neêrlands Bloed'.
Ontstaan van het Wilhelmus
De melodie van het Wilhelmus is ontstaan tijdens het beleg van de Franse stad Chartres in 1568. De eerste bekende vermelding van de tekst stamt uit 1572. Deze tekst wordt in het algemeen toegeschreven aan Marnix van Sint Aldegonde, de secretaris van Willem van Oranje.
Adriaen Valerius legde in 1626 de huidige melodie van het Wilhelmus vast in zijn bundel 'Nederlandtsche Gedenck-clanck'. De beginletters van de vijftien coupletten vormen de naam Willem van Nassov. In de achttiende eeuw kreeg het Wilhelmus vooral het karakter van strijdlied van de Orangisten, maar het gold nog niet als het officiële volkslied.
Wien Neêrlands Bloed
Luitenant-admiraal J.H. van Kinsbergen schreef bij de stichting van het Koninkrijk der Nederlanden in 1815 een prijsvraag uit voor een volkslied. De tekst van het winnende lied kwam van de dichter Hendrik Tollens. Johan Wilhelm Wilms maakte de melodie. Het Wilhelmus werd gezien als het lied van het vorstenhuis en ging 'Wien Neêrlands Bloed' steeds meer vervangen. Vanaf het einde van de negentiende eeuw werd het steeds gebruikelijker het Wilhelmus bij officiële gelegenheden te laten horen. Op 10 mei 1932 moest het 'Wien Neêrlands Bloed' definitief plaatsmaken voor het Wilhelmus. Het 'Wien Neêrlands Bloed' werd daarna gezien als een vaderlandslievend, maar gedateerd lied.
Gebruik van het Wilhelmus
Het Wilhelmus kan bij nationale en internationale gebeurtenissen gespeeld en gezongen worden. Meestal wordt alleen het eerste couplet ten gehore gebracht. Dit kan worden gevolgd door het zesde couplet 'Mijn schild en de betrouwen'. Het wordt gespeeld bij het begin van internationale sportwedstrijden of bij het huldigen van een Nederlander die Europees of wereldkampioen is geworden.
Het Wilhelmus kan ook gespeeld worden bij aankomst of vertrek van de Koning. In 2004 is in het militair protocol opgenomen dat het Wilhelmus ook gespeeld kan worden bij een militaire inspectie die wordt verricht door de minister-president, de minister van Buitenlandse Zaken of de minister van Defensie. Militairen die in de houding staan, zingen niet mee, maar brengen de militaire groet.
8.Als David moeste vluchten
Voor Saul den tyran:
Soo heb ick moeten suchten
Met menich edelman:
Maer Godt heeft hem verheven,
Verlost uit alder noot,
Een Coninckrijck ghegheven
In Israël, seer groot.
9..Na tsuer sal ick ontfanghen
Van Godt, mijn Heer, dat soet,
Daer na so doet verlanghen
Mijn vorstelick ghemoet,
Dat is, dat ick mag sterven
Met eeren, in dat velt,
Een eeuwich rijk verwerven
Als een ghetrouwe helt.
10.Niets doet my meer erbarmen
In mijnen wederspoet,
Dan dat men siet verarmen
Des Conincks landen goet,
Dat ud de Spaengiaerts crencken,
O edel Neerlandt soet,
Als ick daeraen ghedencke,
Mijn edel hert dat bloet.
11.Als een Prins opgheseten
Met mijnes heyres cracht,
Van den tyran vermeten
Heb ick den slach verwacht,
Die, by Maestricht begraven,
Bevreesde mijn ghewelt;
Mijn ruyters sach men draven
Seer moedich door dat velt.
13.Seer christlick was ghedreven
Mijn princelick ghemoet,
Stantvastich is ghebleven
Mijn hert in teghenspoet,
Den Heer heb ick ghebeden
Van mijnes herten gront,
Dat Hy mijn saeck wil reden,
Mijn onschult doen oircont.
14.Oorlof mijn arme schapen,
Die zijt in grooten noot.
U Herder sal niet slapen,
Al zijt ghy nu verstroit:
Tot Godt wilt u begheven,
Sijn heylsaem woort neemt aen,
Als vrome Christen leven,
Tsal hier haest zijn ghedaen.
15.Voor Godt wil ick belijden
End sijner grooter macht,
Dat ick tot gheenen tijden
Den Coninck heb veracht:
Dan dat ick Godt den Heere,
Der hoochster Majesteyt,
Heb moeten obedieren,
In der gherechticheyt.
7.Val al die my beswaren,
End mijn vervolghers zijn,
Mijn Godt wilt doch bewaren
Den trouwen dienaer dijn:
Dat sy my niet verasschen
In haeren boosen moet,
Haer handen niet en wasschen
In mijn onschuldich bloet.
12..Soo het den wil des Heeren
Op die tijt had gheweest,
Had ick geern willen keeren
Van u dit swaer tempeest:
Maer de Heer van hier boven
Die alle dinck regeert,
Die men altijt moet loven,
En heeftet niet begeert.